Afgelopen
vrijdag overleed de kunstenaar Stanley Brouwn. Hij was een van de meest
interessante Nederlandse kunstenaars van de laatste 50 jaar. Toen ik in de
jaren tachtig assistent was bij Galerie Art & Project zag ik hem weleens.
Een vriendelijke, verlegen man, een beetje schichtig zelfs. In mijn roman in
wording Het plein en de vos bezoekt de hoofdpersoon een
tentoonstelling van hem in het Stedelijk Museum. Het is anders dan de
rest van de roman een autobiografische passage. Brouwn was degene die mijn blik
op beeldende kunst voorgoed veranderd heeft. Na het zien van zijn
overzichtstentoonstelling in het Stedelijk, ergens midden jaren zeventig, was
ik flink van mijn stuk. Ik begreep instinctief dat wat ik had gezien van een
zeer hoog niveau was. De minimale beelden die ik zag hadden op mij een bijna
religieuze uitwerking. Mijn kijk op de wereld was voorgoed anders geworden.
Uit
Het plein en de vos:
Onderaan
de immense trap die naar de eerste verdieping van het museum leidde, bleef hij
stilstaan. Links van hem bevond zich de toegang tot een rij intieme kabinetten.
Het
was er rustig. De weinige bezoekers die er rondliepen, waren verdiept in de
laatnegentiende-eeuwse schilderijen. Kabinet na kabinet doorkruiste hij. Na
vijf, zes kabinetten bevond hij zich plotseling in een lege zaal. Hij nam
plaats op een houten lattenbank die in het midden van de ruimte stond. Het
licht was hier van een bijna onaardse schoonheid, zacht en tegelijkertijd heel
aanwezig. Terwijl zijn ademhaling weer normaal werd, ontdekte hij, dat in
tegenstelling tot wat hij eerst had gedacht, er wel degelijk iets aan de wanden
hing. Rijen met lege vellen A4-papier. Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat op
elk vel papier iets getekend was. Bibberige potloodlijnen die in eerste
instantie niets voor leken te stellen. Zoiets had hij nog nooit gezien. De
wereld om hem heen was naar de achtergrond verdwenen, alleen hij en die
vreemde, ijle tekeningen. Uit een perspex bakje bij de doorgang naar de
volgende zaal, pakte hij een stencil met informatie over de kunstenaar. Harry
liep terug naar de houten bank en begon te lezen. Dit was heel iets anders dan
Zadkine met zijn plumeau, dan Olga met haar tactiele, democratische etsen… Ook
deze kunstenaar probeerde de wereld te begrijpen maar zijn uitgangspunt was
minder vaag. Hij deed niets anders dan de hem omringende wereld opmeten en de
maat die hij daarbij hanteerde, was zijn eigen voetstap. De tekeningen die aan
de wanden hingen, had hij niet zelf gemaakt, nee, hij had steeds aan
willekeurige voorbijgangers de weg gevraagd en vervolgens of ze dat voor
hem met potlood wilden uittekenen.
Een
man kwam de zaal binnen, bleef na een paar stappen stilstaan en liep weer weg.
‘Hier
is niets te zien,’ zei hij tegen iemand in de andere zaal.
Was
hier inderdaad niets te zien? vroeg Harry zich af. Verbeeldde hij het zich
allemaal? Was alles wat hij tot dan toe had meegemaakt niet gebeurd? De voortijdige
zaadlozing bij Olga, dat gedoe met Irene, de ruzie met Lucia, zijn vader die ze
in de inrichting hadden opgesloten… Had hij het zich allemaal verbeeld?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten