‘Is dat niet Bonny Huf?’ vraagt een
ravissante oudere dame aan haar echtgenoot terwijl ze op een foto wijst van een
mannequin die gekleed is in een creatie van Max Heymans.
We bevinden ons in het Joods
Historisch Museum waar een expositie gewijd is aan Heymans en Benno Premsela.
Twee joodse jongens, de oorlog overleeft, creatief en ook nog eens
homoseksueel. We krijgen een intrigerend tijdsbeeld gepresenteerd. Maar daar
gaat het mij op dat moment even niet meer om. Ik kijk naar de man aan wie de
vraag is gesteld. Anderhalve week geleden zag ik hem in tram 16 en toen
twijfelde ik. Nu weet ik het zeker: hij is het die mij ongeveer dertig jaar
geleden gered heeft. Voorjaar 1984. Ik was met een aantal vrienden gaan eten in L’Entree in de Reguliersdwarsstraat.
Na de maaltijd in het restaurant op de eerste etage besloten we nog een
afzakkertje te nemen in de bar op de begane grond. De eigenaar zat in zijn eentje aan de bar te borrelen.
Alles wees er op dat hij dat al een tijdje aan het doen was. Toen ik onze
bestelling doorgaf aan de barkeeper draaide hij zich plotseling naar mij om en
keek me met bloeddoorlopen ogen aan.
‘Jij moet oprotten’, zei hij.
Ik begreep hem niet onmiddellijk.
‘Ja,’ zei hij, ‘Jij moet nu
onmiddellijk oprotten.’
Ik zei nog dat dit me niet echt de
manier leek om klanten aan je te binden… Hij kwam
overeind met de souplesse van een geroutineerde tweederangs bokser voor wie een knockout meer of minder er weinig toe doet en wierp zich bovenop me.
Ik verloor mijn evenwicht. Ik voelde een stekende pijn toen mijn schouder met de houten vloer
in aanraking kwam. De eigenaar van het restaurant zat bovenop me en liet elke dreun die hij me gaf vergezeld gaan van een onverstaanbare kreet. Ik had sterk
het vermoeden dat hij mij verantwoordelijk hield voor heel zijn ellendige
leven tot dan toe. Maar het vreemde was dat ik– terwijl de steeds heftiger wordende pijn in mijn schouder
me het ademhalen bijna onmogelijk maakte - alleen maar aan zijn vrouw kon denken, een zangeres met een melancholieke oogopslag die naam had gemaakt met een plaat met Nederlandse
bewerkingen van Griekse verzetsliederen. Ik sloot mijn ogen en terwijl haar echtgenoot maar op me bleef inslaan hoorde ik haar stem:
Oh
vluchten wil ik nu naar huis
Geen
prikkeldraad houdt mij nog op
Vlieg
hart van mij
Want
ik ben vrij
En toen hoorde ik een andere stem:
‘Kom Robert, nu is het genoeg
geweest.’
Zijn greep op mij verslapte. Ik opende mijn ogen en zag
dat de man die gesproken had, de dronken restaurateur van me aftrok en wegvoerde.
Iemand van mijn gezelschap hielp me overeind.
‘Je hebt geluk dat Edo zich ermee bemoeide,’ zei hij.
‘Edo?’
‘Edo Spier… Ik zal hem namens jou
maar even een borrel aanbieden.’
‘Bent u meneer Spier?’ vraag ik.
De oudere man kijkt me glimlachend
aan en knikt bevestigend.
‘Weet u dat u me heel lang geleden
nog een keer hebt gered…’
Ik vertel het verhaal en zeg hem
dat ik blij ben dat ik hem naar al die jaren toch nog kan bedanken.Ik heb me al weer omgedraaid als ik
zijn stem hoor: ‘U kunt gerust zijn. Robert Braaksma is dood. Hij zal u nooit meer kwaad doen.’
Liesbeth List zingt De vluchteling van Mikis Theodorakis
LIESBETH LIST ZINGT DE MAUTHAUSEN LIEDEREN
Liesbeth List zingt De vluchteling van Mikis Theodorakis
LIESBETH LIST ZINGT DE MAUTHAUSEN LIEDEREN
Geen opmerkingen:
Een reactie posten