07-08-2020

ONGEREMD EN ONBESCHAAMD VRAGEN STELLEN i.m. Peter Nijenhuis (1957-2020)

 'Ik heb geen speciaal talent. Ik ben slechts nieuwsgierig.’ Een citaat van Albert Einstein. Toen ik het las dacht ik aan Peter. 

Bijna vijftig jaar geleden maakte ik voor het eerst kennis met zijn ongebreidelde, onbeschaamde nieuwsgierigheid. Op het sportveld van onze middelbare school hier in Arnhem. Terwijl onze klasgenoten zich afbeulden op de grasmat, stonden wij achter het doel ons te vervelen. We raakten aan de praat. Alhoewel. Peter begon de een na de andere vraag op me af te vuren. Dat was ik niet gewend, dat iemand interesse in mij had. Het leken volkomen willekeurige vragen. Waar ik woonde, in wat voor een huis, wat mijn vader voor de kost deed, of mijn vader rookte, hoe vaak ik mezelf bevredigde, of ik liever kersen of druiven at?  Zijn vragen verwarden me. Wat wilde hij? Zocht hij een zwakke plek om daar later misbruik van te maken? 

Inmiddels weet ik beter. Hij probeerde een zo volledig mogelijk beeld van mij te krijgen. Niet om daarna een oordeel over me te vellen, nee, het was zoals gezegd ongebreidelde interesse. De manier waarop hij zijn vragen stelde was niet anders dan brutaal te noemen. Maar hij kwam er steeds weer mee weg.  Hij leek wat dat betreft wel op de journalist en interviewer Ischa Meijer.  

Daar aan de rand van het sportveld van het Thomas a Kempis college ontstond onze vriendschap. Dat nam niet weg dat er geen vragen meer werden gesteld. De volgende vijf decennia bleef hij ze stellen. Anderhalve week geleden zag ik Peter voor het laatst. Verzwakt, vermagerd en hij had moeite met spreken. Maar zelfs toen was hij degene die de vragen stelde.  Ook zijn klassieke en onvermijdelijke vraag: wat zijn dat voor een schoenen, koop je die in Antwerpen, hoeveel kosten ze? Al bij al maakt dat zijn dood nog onwerkelijker.

 

Peter is een van de meest oorspronkelijke persoonlijkheden die ik heb ontmoet. Zelden iemand gezien die zo zijn eigen koers voer. Op wat voor gebied dan ook, nooit volgde hij een trend of een mode. Hij deed alles op zijn eigen manier. 

Hij had op de muziekschool lessen slagwerk gevolgd.  In Amsterdam had hij een drumstel gemaakt van het onderstel van een metalen kantoortafel en een stuk of wat lege fritessausemmers.  Op dat drumstel begeleide hij een plaatopname van een pianoconcert van Mozart. Het resultaat was verbijsterend. Het was niet langer Peter die Mozart begeleidde, nee, Mozart begeleide Peter Nijenhuis. Dat had veel te maken met zijn nogal dwingende, stacato-achtige stijl van drummen die hij zelf omschreef als rockabilly drummen. Daar moest zelfs Wolfgang Amadeus Mozart zich aan onderwerpen. 

En ondertussen waren we ook nog eens links geworden. Vooral Peter. Ik herinner me een zomervakantie waarin Peter iedere dag een uur of zes besteedde aan het bestuderen van sleutelwerken uit de marxistische-leninistische canon. Hij heeft nog geprobeerd mij over te halen maar ik las liever romans. Niet veel later werd hij lid van het Comité Revolutionair Marxisten, een trotskistische splinterorganisatie. Dat was chiquer dan de CPN. Want hoe links we ook waren we waren natuurlijk ook snobs. Terwijl onze klasgenoten schoolfeesten bezochten zaten wij op mijn jongenskamer en luisterden pijprokend naar muziek van de Italiaanse avant-garde componist Luciano Berio

Op een vrijdagmiddag na school vroeg Peter mij voor de zoveelste keer waarom ik geen lid werd van het Comité Revolutionair Marxisten.  Zo niet dan zag hij zich genoodzaakt mij de vriendschap op te zeggen. Ik kon zijn dreigement slecht beantwoorden door hem verbijsterd aan te kijken. Peter begreep het, mompelde nog iets onverstaanbaars en we hebben het er verder nooit meer over gehad.

Na zijn middelbare school vertrok Peter naar Amsterdam om in navolging van zijn vader economie te gaan studeren. Na een paar maanden volgde ik. We vonden beiden een kamer in De Zilverberg in Amsterdam-Noord. Dat was de roemruchte studentenflat waar je of aan de drugs raakte of aan de drank, verliefd werd of zelfmoord pleegde. In die zin hebben we het er goed afgebracht. 

Inmiddels was Peter zeer tot verdriet van zijn vader overgestapt naar de studie geschiedenis. Omdat zijn vader uit pure nijd nog langer weigerde te betalen, moest Peter de meest ellendige uitzendbaantjes aannemen. Was ‘t contact met de werkende mens er de oorzaak van dat Peters liefde voor de revolutie bekoelde?

Of was het de Chileense vluchteling Fernando? Een vijftigjarige hoogleraar in de sociologie. Vertrouweling van Allende. Hij bevond zich in het presidentiele paleis toen de door de CIA gesteunde milities van Pinochet er binnenvielen. Hij overleefde het en kon vluchten. Naar Nederland waar het Comité Revolutionair Marxisten zich over hem ontfermde. Dat wees hem toe aan kameraad Nijenhuis. Die had vast nog wel een plekje voor hem in zijn studentenkamer van 3 bij 4. 

De intens trieste blik van Fernando werd nog versterkt door zijn forse afhangende snor. Hij straalde in elk opzicht de vergeefsheid van de revolutie uit. Misschien droeg dat er ook toe bij.

In ieder geval schreef Peter, die zich inmiddels bediende van de artiestennaam Johnny Valentino, niet lang daarna De hond van Pavlov. De eerste 4 regels ken ik nog steeds uit mijn hoofd.

 

ik ben de hond van pavlov

ik doe het met de hand 

mijn rolstoel heeft geen accu

en vaak een lekke band 

 

Ik heb dat gedicht altijd gezien als briljante kolder. Maar toen ik het een paar dagen geleden teruglas, begreep ik dat het autobiografische gehalte zeer hoog is. Het gedicht beschrijft zijn worsteling met de revolutionaire beweging en zijn afscheid daarvan. Peter zelf was de hond van Pavlov die ergen in Kiev in een hondenhospitaal verbleef. Maar gelukkig zag hij op tijd het licht.

 

ter ere van de heilstaat

al was ik vaak bedroefd

gaf ik graag lijf en leden

als het maar nooit meer hoeft...

 

... ik reis nu heen en weder

spendeer veel geld en tijd 

aan decadente kunstcultuur

en andere ledigheid 

 

Vanaf dat moment nam decadente kunstcultuur een steeds grotere plaats in zijn leven in. En zijn ongeremde nieuwsgierigheid kwam hem daar erg goed van pas. 

 

(Uitgesproken bij de herdenkingsbijeenkomst voor Peter Nijenhuis op woensdag 5 augustus 2020 in ‘De Kluis’ van Collectie De Groen in Arnhem)

 

14-06-2020

Dirk De Geest over Al mijn kappers (MappaLibri.be)


door Dirk De Geest

Willem van Zadelhoff is vooral bekend om zijn romans, maar daarnaast schrijft hij ook regelmatig poëzie; zijn poëtische debuut Tijd en landen (2008) werd zelfs bekroond met de Herman de Coninckprijs. Na Het ei van Fabergé (2014) ligt nu opnieuw een bundel voor. Net zoals in zijn romans getuigen deze gedichten van een bijzonder observatievermogen en een haast klinische blik. De dichter neemt zijn omgeving gedetailleerd waar, maar tegelijk heeft hij oog voor wat die zintuiglijke waarneming lijkt te overstijgen, voor wat zich als het ware hecht aan de dingen: herinneringen, de kleuring van gevoelens. Op die manier situeert zijn schrijverschap zich overduidelijk in het verlengde van het modernisme, en in sommige gedichten lijkt een schrijver als Martinus Nijhoff niet ver weg. 
  
Typerend voor de overtuiging dat het literaire woord de werkelijkheid helpt openbaren, is al de titelreeks waarmee de bundel opent. Het gaat inderdaad om portretten van alle kappers die de schrijver in zijn leven heeft gekend. Ze worden aangeduid door de plaatsen in Nederland en Vlaanderen waar hun zaak gevestigd was. Van Zadelhoff geeft daarbij geen specifieke persoonsbeschrijving maar concentreert zich op hun kapper-zijn. De witte kiel wordt in de kinderverbeelding een ruimtepak, en elders is de kapper een gewezen topsporter. De mensen worden zo neergezet in hun dagelijkse omgeving maar tegelijk getransformeerd tot andere, haast onkenbare personages. Wat de dichter interesseert, is zo het verhaal achter de realiteit, achter de schijn van alledag. 
  
Die spanning tussen het waarneembare en een soort van symbolische werkelijkheid is ook in de andere afdelingen van de bundel merkbaar. De portretten die Van Zadelhoff neerzet zijn intens, doordat hij de innerlijke gevoelens van liefde, verlatenheid en eenzaamheid als het ware projecteert in beelden die ontleend zijn aan de natuur. Vrouwen worden natuurgodinnen of bloemen, mannen zwervers in de wijde omgeving of verwoede landbouwers op hun lapje grond. Herkenbare ervaringen worden zo vervreemd en uitvergroot tot mythische rituelen, romantisch of net beangstigend. Het is de kracht van de dichter om die transformaties tot stand te brengen. Een stad als Antwerpen wordt een exotisch maar verraderlijk paradijs, en de dichter brengt een al even indringend requiem aan een vriend-tekenaar (zo lijkt het althans) die hem ontvallen is. 
  
Willem van Zadelhoff is niet alleen een schrijver met een missie, de erfenis van het historische modernisme met de schrijver als een waarnemer, een ontdekker en een ziener tegelijk. Hij is ook een dichter die met elke nieuwe bundel van zijn hand dat programma intenser uittekent. Al mijn kappers is alvast een ontdekking in dit nieuwe poëziejaar.  
  
Willem van Zadelhoff: Al mijn kappers. Gedichten, Polis, Kalmthout 2020, 79 p. ISBN 9789463104678. Distributie Pelckmans Uitgevers 

Laurent De Maertelaer over Een graf in de wolken (De Reactor)

In Een graf in de wolken, de zesde roman van Willem van Zadelhoff (1958), keert de auteur terug naar Arnhem, zijn geboortestad en de plek die meer of minder prominent het toneel vormt van zijn zogeheten Holle haven-trilogie, een wijd en zijd bejubeld drieluik over de opkomst en ondergang van de modernistische architectuur, bestaande uit de romans Een stoel(2003), Holle haven (2006) en Ga niet weg (2010). Op de achterflap van het derde deel sprak de uitgever indertijd tamelijk provisorisch over een ‘sluitstuk’, hoewel Van Zadelhoff zelf dergelijke begrenzende terminologie nooit heeft gehanteerd en hij zijn romancyclus — want dat is het nu toch écht aan het worden — eerder ziet als een eindeloos uitdijend work in progress. Wie dacht dat de schrijver klaar is met de familiesaga van de Arnhemse wijnhandelaar Gerrit Kats, komt bedrogen uit. Met Een graf in de wolken maakt Van Zadelhoff negen jaar na het vermeende orgelpunt in één moeite een heuse tetralogie van wat eigenlijk nooit een trilogie is geweest.

Licht en lucht
In de beste traditie van de roman fleuve spint Van Zadelhoff het verhaal van de Katsen verder uit, inclusief sprongen in de tijd, nieuwe personages, subplots en cliffhangers. Het lezen van de vorige drie delen is geen absolute vereiste om Een graf in de wolken te smaken of te begrijpen, maar wie de voorlopers al achter de kiezen heeft, zal de tientallen subtiele verwijzingen, knipogen en zinspelingen nog meer naar waarde weten te schatten. Van Zadelhoff heeft de verschillende delen overigens ook zo geconcipieerd dat ze onafhankelijk van elkaar leesbaar zijn.
Enkele thema’s lopen als een rode draad door de cyclus heen: de maakbaarheid van de moderne samenleving, de intrinsieke waarde van architectuur, de wonden van de oorlog en vooral de onmogelijkheid om het verleden definitief af te sluiten, van zich af te schudden of te kneden. Het citaat uit Armando’s autobiografisch gedicht ‘Het gevecht’ dat Van Zadelhoff aan zijn jongste roman als motto meegeeft, is dan ook meer dan veelzeggend en bijzonder raak gekozen, want bij uitbreiding toepasbaar op alle delen samen: ‘Gisteren heerst in alle dagen.’
‘Licht’ en ‘lucht’, deze twee sleutelwoorden weergalmen van deel tot deel. In Een stoel, het oerverhaal van de reeks, droomt Gerrit Kats van ‘een omgekeerde villa, een paradijs van licht en lucht’ en haalt hij de vermaarde architecten Marcel Breuer en Mart Stam naar Arnhem. Maar in plaats van een huis leveren ze een unieke stoel af, het eerste prototype van een Freischwinger of achterpootloze buisstoel:

Eerst de stoel, dan het huis […]. Het is louter een organische kwestie […]. De menselijke maat, daar komt het op aan […], huizen vloeien voort uit stoelen en stoelen uit mensen, niet omgekeerd.

Ook in Van Zadelhoffs dichtbundel Het ei van Fabergé (2014) komt een gedichtenreeks voor met de titel ‘Lexicon van licht en lucht’. ‘Licht’ en ‘lucht’ staan niet alleen voor dromen, modernisme en de klare lijn, maar ook voor wolken, vrijheid en wedergeboorte.
De titel van Een graf in de wolken ontleende Van Zadelhoff aan Paul Celan, meer bepaald uit diens adembenemende gedicht over de Holocaust ‘Todesfuge’:

Er ruft spielt süßer den Tod der Tod ist ein Meister aus Deutschland
er ruft streicht dunkler die Geigen dann steigt ihr als Rauch in die Luft
dann habt ihr ein Grab in den Wolken da liegt man nicht eng

Zoals de titel, het motto en het omslagbeeld van Henryk Rossdoen vermoeden, duiken we in het oorlogsverleden. Een graf in de wolken start in 1940 en eindigt in 1957: de actie ontvouwt zich over een periode van bijna twintig jaar. In Holle haven komt de Tweede Wereldoorlog ook al ruimschoots aan bod, maar vooral gezien vanuit het perspectief van de architect Viktor Vonk, zijn vrouw Ada en de kunsthistoricus Bernhard Mörtenböck. Hoe de Katsen de oorlog hebben doorgemaakt was echter nog niet helemaal duidelijk. Een graf in de wolken vult deze lacune, tegen de achtergrond van een bezet, verwoest en heropgebouwd Arnhem.
De stad Arnhem speelde een belangrijke rol in de Tweede Wereldoorlog, vooral naar het einde toe. Van 17 tot 25 september 1944 vond de zogeheten Slag om Arnhem plaats, een historische luchtlanding en veldslag. De operatie mislukte en het directe gevolg was de Hongerwinter. De stad Arnhem werd in grote mate door bombardementen van zowel de Duitse als de geallieerde zijde verwoest. Van Zadelhoff, die de oorlog niet zelf meemaakte, groeide op met verhalen over de oorlog: zijn vader en zijn familie hebben de laatste oorlogswinter doorgebracht in een bakhuisje, zoals hij prangend beschrijft in Holle haven en Een graf in de wolken. De schrijver hoorde zo vaak over het huisje dat het voor hem nagenoeg een symbool van de oorlog en in het bijzonder van de evacuatie is geworden.
Uiteraard herinneren tot op vandaag vele plekken in Arnhem aan de oorlog. Dat Van Zadelhoff zijn oerverhaal over een modernistisch stijlicoon zonder achterpoten en de gevolgen voor de architectuur van dat ontwerp net in Arnhem situeert, is (zoals de auteur verklaart in een interview) weinig verwonderlijk: bombs are an architect’s best friend. Van Een stoeltot en met Een graf in de wolken verwerkt Van Zadelhoff ongegeneerd zijn voorliefde voor modernistische architectuur. In elk deel komt een bepaald aspect van de architecturale periode aan bod: in Een stoel komen Stam en Breuer aan bod, in Holle haven laat Frederik Kats een villa bouwen door de fictieve op Gerrit Rietveld gebaseerde architect Thomas Strobosch en in Ga niet weg betrekt Robert een villa in de Westelijke Tuinsteden.

Een graf van licht en lucht 
In het Arnhem van 1940 worstelt de twintigjarige protestant Leonard Keller met zijn gevoelens voor de Duitse Joodse vluchteling Daniël Morgenstern. De twee vrienden voelen zich tot elkaar aangetrokken en dromen ervan samen naar Parijs te trekken om er een kunstenaarsleven te leiden. Christian Morgenstern, de vader van Daniël en eigenaar van het in 1933 onteigende Weingut Jakob Morgenstern, is met zijn gezin gevlucht uit Rüdesheim en vindt sinds drie jaar onderdak bij zijn oude Arnhemse vriend, de vermogende wijnhandelaar Gerrit Kats.
Leonards verloofde is Dora Kats, de dochter van Gerrit en jongere zuster van Frederik Kats, twee bekenden uit de vroegere delen van Van Zadelhoffs cyclus. Ze werkt in de wijnhandel van haar vader. Dora is in de war wanneer ze Daniël en Leonard per toeval ziet kussen. Voor haar is Daniël een jongen van een andere planeet: ‘Alles aan hem was anders. Hij was knap maar zonder dat hij direct Dora’s begeerte opwekte.’ Tot Daniël op school Leonard leert kennen, Dora op de achtergrond verdwijnt en op haar beurt verliefd wordt op Leonard.
Leonards ontmoeting met Daniël heeft zijn gezapige ambtenarenbestaan ontregeld. Hij heeft steeds vaker last van hevige krampen en misselijkheid. De familiedokter schrijft hem broomkali voor ‘om de nerveuze opwinding en prikkelbaarheid des geestes te verlichten’ en adviseert hem een zenuwarts te bezoeken, om zijn ‘problemen waar sommige jonge mannen mee worstelen’ in de kiem te smoren. Leonard lijdt onder de schuldgevoelens over zijn geaardheid, een schuld die wordt verhevigd wanneer dominee Both met opgeheven vinger voorleest uit Leviticus. Leonard en Dora verbreken hun verloving: Daniël zal altijd tussen hen in blijven staan.
Wanneer Leonard er getuige van is hoe Daniël samen met zijn ouders wordt opgepakt en kort daarop op transport wordt gesteld, stort zijn wereld in elkaar. Leonards broer Frans, die duistere klusjes klaart voor de advocaat en BS-frontman Hendrik Damave, vertelt dat Dora troost zoekt in de armen van een getraumatiseerde Duitse soldaat, Rudi Mörtenböck, de oudere broer van nog een oude bekende, Bernhard Mörtenböck: ‘Dora vrijt met een mof en haar vader levert ze wijn.’
Deel twee van Een graf in de wolken start half juni 1945, enkele maanden na de bevrijding van Arnhem in april van hetzelfde jaar. Leonard heeft met zijn ouders in een bakhuisje op een boerderij in Elspeet gebivakkeerd en keert nu terug naar het verwoeste Arnhem. Dora wordt kaalgeschoren en krijgt met menie een hakenkruis op haar schedel geschilderd. Ze belandt in verschillende interneringskampen en ontvangt enkel brieven van haar vader: voor de rest van de familie is ze een ‘moffenhoer’.
Leonard, die nog steeds visioenen heeft over Daniël, maakt kennis met Marie, het nichtje van de vriendin van zijn broer, en verlooft zich met haar. Dora probeert in Amsterdam haar leven terug op de sporen te krijgen. In een wervelende finale lezen we hoe Leonard zijn lot in eigen handen neemt en zijn heil bij Dora zoekt. Het is inmiddels 1957.

Feit en Fictie
Van Zadelhoffs literaire verbeelding durft al eens een vrije vlucht te nemen: hoewel zijn romans door de bank genomen eerder gemiddeld in omvang zijn (Een graf in de wolken is met zijn 256 pagina’s het lijvigste deel van het vierluik), zijn de plots in het algemeen uitgebreid en overvloedig. Er gebeurt met andere woorden behoorlijk veel en de lezer krijgt flink wat verwikkelingen, intriges en informatie te verwerken. Dat is in Een graf in de wolken niet anders. De stukjes van de puzzel vallen beetje bij beetje op hun plaats, maar toch zijn er hier en daar losse eindjes. Wie dieper graaft en een poging onderneemt om het Kats-verhaal te reconstrueren, zal vrij snel enkele incongruenties, anachronismen of lacunes ontdekken.
Neem nu Dora. Zij is een volkomen nieuw personage dat in de vorige delen zelfs niet de kleinste vermelding krijgt. In Een stoel krijgt haar broer Frederik een prominente rol, maar dat hij een veertien jaar jongere zus heeft, komt de lezer pas te weten in Een graf in de wolken. Dora’s moeder en broer ontkennen haar bestaan na 1945 en vermijden elk contact omdat ze tijdens de oorlog met Rudi optrok. Wellicht heeft Van Zadelhoff dit euvel willen rechtzetten door van haar een hoofdpersonage te maken in Een graf in de wolken.
Enkele personages lijken bovendien van naam te veranderen. Heinrich Morgenstern, wiens villa Gerrit Kats’ hoofd op hol brengt in Een stoel, kan logischerwijs niemand anders zijn dan Daniëls vader. Alleen, in Een graf in de wolken heet die vader plots Christian Morgenstern. Iets gelijkaardigs is er aan de hand met het personage Marie, die makkelijk te verwarren is met Elisabeth uit Een stoel. Beiden zijn immers dochters van een Amsterdamse bloemist.
Ook locaties worden toegekend aan verschillende personages, wat evenzeer voor verwarring zorgt: de Kellers duiken net als de Vonken en de Katsen onder op een boerderij in Elspeet, maar het is niet duidelijk of het over dezelfde plaats gaat. Duiden vage personages als Marie en Elisabeth op een gesuggereerde inwisselbaarheid van identiteiten? En niet nader gedefinieerde plekken zoals de Elspeetse boerderij op gedeelde, universele ervaringen?
Lezers voor wie het allemaal juist moet zijn en die daarbovenop de moeite nemen om de andere delen aandachtig te (her)lezen zullen zich mogelijks ergeren aan de ‘dichterlijke vrijheden’ die de auteur zich veroorlooft. Van Zadelhoff gaat er met de autoriteit van de auctoriële verteller niet verder op in en maakt (voorlopig) geen aanstalten om deze in het oog springende ‘onjuistheden’ weg te werken of twijfels weg te nemen. Misschien permitteert Van Zadelhoff zich deze vrijheden wel met opzet? Hier zit meer achter.
Robert Kats zegt ergens in Ga niet weg: ‘De geschiedenis herschrijven is leuk zolang je je tot fictie beperkt.’ Deze uitspraak is — in één zin— Van Zadelhoffs handelsmerk: op een elegante manier de geschiedenis vervalsen, ten bate van de literatuur én een goed verhaal. Is het belangrijk dat binnen een cyclus alles klopt? In Een stoel zegt Karoline Kwatta: ‘Sommige mensen verzinnen verhalen om meer greep op de werkelijkheid te krijgen.’ Het is duidelijk dat Van Zadelhoff graag een loopje neemt met de historische waarheid. Op de achterflap van Een stoel liet hij bijvoorbeeld ene Bernhard Mörtenböck de roman aanprijzen als ‘een subtiele mengeling van feit en fictie’. Wat in het verhaal past, krijgt een plaats. Anders gezegd: de geschiedenis is kneedbaar — een van de grote thema’s in de hele cyclus —, zeker wanneer het fictieve de werkelijkheid nog maar eens inhaalt.

Personages en stijl
Van Zadelhoff is een kei in het tot leven brengen van historische figuren. Mart Stam — over wiens leven maar weinig bekend is — is voor de auteur gefundenes Fressen. In Een stoel komt een aantal memorabele scènes met Stam voor, maar dat de architect ooit in Arnhem een stoel heeft gemaakt voor een wijnhandelaar is uiteraard volledig verzonnen. Het doet er eigenlijk weinig toe of dergelijke scènes historisch correct zijn of niet, zó realistisch, innemend en geloofwaardig worden ze in de handen van Van Zadelhoff.
Ook in Een graf in de wolken heeft Stam een aardige cameo: hij heeft in zijn hoedanigheid van directeur van de Kunstnijverheidsschool (de huidige Rietveld Academie) een toelatingsgesprek met Dora, een gesprek dat een passage uit de recente biografie van Lucebert voor de geest haalt (Stam zorgde ervoor dat de armlastige dichter op de vrij kostelijke academie school kon lopen). In Bernhard Mörtenböck moet Van Zadelhoff echter zijn meerdere erkennen als het aankomt op het bespelen van de grens tussen feit en fictie, zeker wat Stam betreft. Uit de cyclus weet de lezer dat Mörtenböck er immers alles aan doet om de status van zijn idool Stam te vrijwaren, ook als dat betekent dat de waarheid verdraaid moet worden, zoals de kunsthistoricus bijvoorbeeld doet door de Nederlandse vormgever naar voren te schuiven als de ontwerper van een ‘Kulturhaus’ in Potsdam.
Niet alleen blaast Van Zadelhoff historische figuren nieuw leven in, hij creëert die ook. Het mooiste voorbeeld is de op Gerrit Rietveld gebaseerde architect Thomas Strobosch, zogezegd een belangrijke vertegenwoordiger van het Nieuwe Bouwen. Een ander zuiver hersenspinsel van Van Zadelhoff is Hendrik Damave, een ijzingwekkend personage dat de schrijver aan de hand van erg geloofwaardige, levendige en realistisch lijkende details voor historisch laat doorgaan.
Om het werkelijkheidsgehalte en de geloofwaardigheid van zijn cyclus op te vijzelen, heeft Van Zadelhoff een heel arsenaal aan middelen tot zijn beschikking. Een beproefde techniek, die de auteur als de beste beheerst, is het gebruik van egodocumenten als narratieve katalysator. Denk maar aan de dagboekcahiers van Frederik in Een stoel, de briefwisseling tussen Viktor Vonk en Bernhard Mörtenböck in Holle haven en de brieven die Dora in het kamp van haar vader krijgt of de aangrijpende brieven die ze zelf schrijft aan Leonard in het voorlaatste hoofdstuk van Een graf in de wolken.
Van Zadelhoff heeft zich duidelijk ook goed gedocumenteerd. Er zijn tientallen feitjes en details die de tijdgeest perfect weten op te roepen: op de achtergrond weerklinkt een hit van Wilhelm Strienz; Dora schuift het verduisteringspapier voor haar raam nadat ze Leonard en Daniël heeft zien kussen; Leonard en Dora willen naar Quax de brokkenpiloot, een film uit 1941, gaan kijken in de bioscoop.
Van Zadelhoff heeft een hypnotiserende vertelstem. Hij weet als geen ander een spannend verhaal op te bouwen, niet alleen aan de hand van een mooi aangehouden ritme en rake beschrijvingen, maar ook door zijn vloeiende dialogen en zijn typerende strakke en lichtvoetige stijl. In korte hoofdstukken focust hij op de psychologische verdieping van zijn personages, die hij moeiteloos tot mensen van vlees en bloed maakt. Dora is een schitterend personage: sterk, eigengereid en zich volledig bewust van het feit dat ze een herkansing krijgt. De enige passages waar de psychologische uitwerking naar mijn gevoel minder geslaagd is, zijn die waarin de homoseksuele relatie tussen Leonard en Daniël wordt beschreven. Het blijft allemaal heel braaf en kuis, terwijl Van Zadelhoff in zijn vorige romans toch al bewezen heeft dat hij de erotische aantrekkingskracht tussen twee menselijke wezens uitstekend kan beschrijven.
Een hele reeks leidmotieven zorgt verder voor een grote coherentie en verbindt de hoofdstukken met elkaar: ‘licht en lucht’, uiteraard, maar ook de ring met de groene agaat die Leonard van Daniël krijgt, het Arita-kannetje van blauwwit porselein dat bij de Kellers op de schouw staat en elk bombardement overleeft, Daniëls boekje met de gedichten van Richard Dehmel, dat we al kennen uit Holle haven en de Rüdesheimer Riesling ‘vom Schieffer’ van Weingut Jakob Morgenstern uit 1937, de laatste door Christian Morgenstern gebottelde wijn. Al deze motieven verhogen het literair soortelijk gewicht van Een graf in de wolken en verheffen de roman tot meer dan een vlot leesbare en spannende vertelling..
Het verrassende einde van Een graf in de wolken, met op de valreep de deus ex machina-introductie van nog maar eens een nieuw personage, laat uitschijnen dat er nog minstens één volgend deel  komt van de Kats-saga. Van Zadelhoff is — zoals gezegd — nog lang niet klaar met de droom van de omgekeerde villa.
Recensie: Een graf in de wolken van Willem van Zadelhoff door Laurent De Maertelaer.

28-06-2019

Jan Elemans 1924-2019

@Frans Goddijn

Pas vandaag bereikte mij bij toeval het droeve nieuws dat Jan Elemans op 13 april overleden is. Jan Elemans was niet alleen mijn leraar Nederlands op het Arnhemse Thomas a Kempiscollege in het begin van de jaren zeventig, nee, ik durf te beweren dat hij aan het begin van mijn schrijverschap heeft gestaan. Ik was een jongetje dat veel las, wegvluchtte in de boeken. Maar voor opstellen kreeg ik steevast onvoldoendes. Toen ik Jan als leraar kreeg, had ik de stille hoop dat het bij hem wellicht anders zou zijn. Hij was tenslotte naast leraar ook nog eens een dichter. Maar ook bij hem moest ik voor mijn eerste opstel een onvoldoende incasseren. En deze keer niet een slap viertje maar een fikse drie min. Er was echter één niet onbelangrijk verschil met mijn vorige docenten. Hij schreef die onvoldoende niet in zijn agenda. Hij legde Bint van Bordewijk voor mij op tafel en zei dat ik dat eerst maar eens moest lezen.  Daarna moest ik mijn opstel herschrijven. En geen enkele zin mocht langer dan een regel zijn. Toen ik de herschreven versie inleverde kreeg ik daarvoor een negen. ‘Kijk,’ zei hij, ‘jij leest waarschijnlijk veel van die negentiende-eeuwse jongens... Die lange samengestelde zinnen probeer jij op jouw beurt na te doen maar het ontbreekt je nog aan de vaardigheid zoiets foutloos te doen. Vandaar.’ Voor deze wijze lessen ben ik hem mijn hele leven dankbaar geweest. Trots stuurde ik hem mijn eerste romans toe. Zijn puntige reacties daarop hadden voor mij meer waarde dan een vier sterren-recensie in het NRC of de Volkskrant. In een brief vroeg ik of hij ook les aan Thomas Roosenboom had gegeven. Zijn antwoord liet aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘Nee. Als hij les van mij had gehad dan zou hij niet van die schaamteloos dikke romans schrijven. Jac Toes heeft wel les van mij gehad. Die schrijft dan ook mooi en bondig proza. ’
In mijn boekenkast staat nagenoeg zijn complete oeuvre. Van de eerste dichtbundels Het haargetouw en De keerakker tot en met Waarom pa mijn moeder de enige kazemat noemde in Nederland die deugde. Maar ook Woord en wereld van de boer en De muze op klompen. Ik zie ze als mijn talismannen. Als ik er af en toe een opensla en hier en daar een regel lees, besef ik iedere keer opnieuw dat ik dankzij hem de schrijver ben geworden die ik ben. Ik vertelde hem dat de laatste keer dat wij elkaar zagen op de begrafenis van mijn moeder in 2005. Hij keek me aan met een blik alsof hij nooit eerder zulke onzin had gehoord. ‘Schei toch uit,’ zei hij, ‘dat schrijven van je zat er altijd al in en dat was er ook zonder mij wel uitgekomen.’ Ik heb hem toen niet tegengesproken maar ik was het voor het eerst hartgrondig met hem oneens.





Het laatste woord

Ik vraag de liefde niet dat zij me spaart
en enkel maanlicht schenkt en volle rozen
ik heb gezien dat niet het eerste blozen
de laatste raadselen al openbaart

Ik vraag de liefde slechts dat zij me leert
tussen het zwart der regels door te lezen
tot in het wit en onbeschrijflijk wezen
waarop het heimwee van de dichter teert

Ik vraag de liefde om het laatste woord
uit jaren stilte zal het eens verrijzen
laat mij in eenzaamheid desnoods vergrijzen
maar niet sterven vóór ik het heb gehoord

Jan Elemans
uit: Het Haargetouw, De Beuk, 1962, Amsterdam

20-12-2017

HET DANTEMEISJE

Op 12 juni 1967 kocht een onbekende man of vrouw bij boekhandel Nisis in Arnhem 'Het dantemeisje' van A. Middeldorp en 'De vreemdeling' van Albert Camus. Hij moest bij de kassa dertien gulden betalen lees ik op de kassabon die ik achter in het boek vond. 






Wat er met het exemplaar van De vreemdeling gebeurd is, weet ik niet. Maar meer dan vijftig jaar later kocht ik bij In 't Pofijtelijk Boeksken in de Wolstraat te Antwerpen voor zeven euro 'Het dantemeisje'. Dat ik het uit de kast van het antiquariaat trok, had alles te maken met dat het omslag ontworpen was door Karel Beunis. 


Ik ben dol op de ontwerpen van Beunis. Allereerst omdat het prachtige staaltjes van typografische perfectie zijn. Maar ook omdat ze voor mij synoniem zijn met de boeken die de Bezige Bij in de jaren zestig uitgaf. Dat waren boeken die je moest lezen, boeken die ertoe deden: Beckett, Claus, Camus, Genet, Campert, Hermans, Mulisch,Schierbeek, Raes, Vestdijk... De lijst is lang. Van Oorschot gaf de Russen uit, de Bezige Bij de rest. Zo overzichtelijk was het toen voor een puber met een flinke leeshonger.
Ik had nog nooit van A. Middeldorp gehoord. Dat ik het boek uiteindelijk aanschafte, had vooral te maken met boekhandel Nisis waar het destijds was aangeschaft. De boekhandel was gevestigd in het een paar jaar eerder opgeleverde winkelcentrum Presikhaaf. Ik woonde daar sinds 1965 vlakbij. In boekhandel Nisis kocht ik op 3 februari 1972 'De verzamelde gedichten' van Gerrit Achterberg van het geld dat ik een dag eerder van mijn grootmoeder voor mijn veertiende verjaardag had gekregen. Vreemd dat je je dat soort dingen blijft herinneren. Ik heb me bij mijn weten destijds nooit afgevraagd waarom de boekhandel de nogal exotische naam 'Nisis' droeg. nu wil ik dat plotseling wel weten. De naam klinkt als de naam van een Egyptische god of godin. Maar daarover vind ik niets. Wel komt plotseling de herinnering aan een felgroen gekleurde leeswijzer naar boven die je daar toen bij je boek kreeg. Daar stond natuurlijk de naam en het adres van de boekhandel op maar ook, denk ik nu, een tekst. Een citaat? Een verklaring voor de naam? Maar wellicht verzin ik dit achteraf en was Nisis gewoon de achternaam van de eigenaar. Op de site Forebears lees ik dat er op de hele wereld slechts acht mensen die naam dragen. De meeste wonen in de Verenigde Staten. Misschien is meneer Nisis een van hen, is hij na de sluiting van zijn winkel geëmigreerd. Die dingen gebeuren. Waarschijnlijker is dat hij al lang geleden kinderloos gestorven. Ook A. Middeldorp is een persoon waarover weinig bekend is. De flaptekst vermeldt dat hij in 1921 in Scherpenzeel is geboren. En dat hij over Gerrit Achterberg publiceerde. Onder andere een studie over diens 'Ballade van de gasfitter'. En dat de literaire kritiek hem naar aanleiding van zijn debuut 'Morgen misschien, twee novellen' omschreef als de auteur 'van de uiterste reduktie'.
Ik stel me voor dat de anonieme koper van 'Het dantemeisje' op die maandag in juni 1967 ook nog overwogen heeft 'De verzamelde gedichten' van Achterberg te kopen. Dat hij daarvan afzag had natuurlijk te maken met de prijs van deze gebonden uitgave van uitgeverij Querido. Die was beduidend hoger dan de zes gulden vijftig die hij vervolgens aan Camus spendeerde. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat er in de nieuwbouwwijk Presikhaaf veel belangstelling voor Achterberg was. Dus is het helemaal niet onvoorstelbaar dat het exemplaar dat deze anonieme koper destijds in handen had hetzelfde was als dat ik een jaar of vijf later aanschafte.

10-07-2017

BOEKEN, ETEN en DRINKEN in FORD LILLO

Gisteren fietste ik naar de jaarlijkse boekenmarkt in Ford Lillo. Een klein dorp, ingeklemd tussen de Antwerpse haven, met maar liefst 4 horecagelegenheden. Steven Van Ammel die daar ook met een goed gevulde stand boeken aanwezig was, vertelde me dat het dorp maar 34 inwoners telde. Dat is dus omgerekend 1 kroeg per 8,5 inwoners. 



Bij Van Ammel kocht ik voor 9 euro een deeltje uit de Russische bibliotheek dat sinds lang niet meer leverbaar is: Duizend Zielen van Pisemski. En voor hetzelfde bedrag een mooie uitgave van Humboldts gift van Saul Bellow. Het was er nooit van gekomen deze roman te lezen ondanks vele enthousiaste verhalen van anderen. Voordat ik de terugtocht aanvaarde besloot ik iets kleins te eten. Ik nam plaats op het terras van Het Landshuis. De ober - 'onmiskenbaar een oververmoeide figuur uit het horecabedrijf´ - dwaalde wat stuurloos tussen de tafeltjes. Om zijn goede wil te tonen, nam hij een halfleeg gegeten bord friet van mijn tafel weg, liet de rest staan en verdween. Nadat ik 20 minuten tevergeefs op zijn terugkeer had gewacht, besloot ik mijn heil te zoeken op het even verder gelegen terras van 't Pleintje. Daar kon ik al na korte tijd een bestelling plaatsen: een flesje water en een Caesarsalade. Het water kwam binnen 5 minuten. De salade was er na een kleine 40 minuten nog steeds niet. Iets in de keuken deed het niet, zei de serveerster die ik ernaar vroeg. Op mijn vraag wat het niet deed, kwam slechts een vaag antwoord. Als ik nog even geduld had, zou mijn salade over 10 minuten klaar zijn. Ik annuleerde mijn bestelling, rekende mijn water af en liep naar mijn fiets. Taverne de Lindelo en In de 7 Saeligheeden liet ik links liggen. Ik had nog 23 kilometer voor de boeg.