17-11-2008

BART VAN LOO OVER WILLEM VAN ZADELHOFF




Wie is Willem van Zadelhoff? Het antwoord is eenvoudig. Willem is een van de beste romanciers uit ons taalgebied. Een eenvoudig, maar helaas nog te weinig bekend antwoord. Daarom herhaal ik mijn vraag, en probeer ik die vervolgens urbi et orbi grondig te beantwoorden. Omdat de stad en de wereld er recht op hebben.

Wie is Willem van Zadelhoff? Willem werd in 1958 als zoon van een uitgetreden priester en een stukadoorsdochter in Arnhem geboren. Hij oefende de meest uiteenlopende jobs uit vooraleer hij zich geroepen voelde om de wereld te verblijden met magnifieke romans. Hij was werkzaam in de zwakzinnigenzorg, het bankwezen, de porseleinhandel, het theater, de televisiewereld en schitterde ook korte tijd als portier in een kunstgalerij. Je zou alleen al schrijver worden om dat op de achterflap van je boek te zetten. Willem verliet Arnhem voor Amsterdam en strandde uiteindelijk in Antwerpen waar uitgever Harold Polis bijna van zijn stoel viel toen hij het manuscript van Willems eerste roman onder ogen kreeg.

Op de boekenbeurs van 2006 zat een man samen met zijn dochter te signeren. Vestimentair viel niets op hem aan te merken. De stijlvolle broek en trui zaten hem als gegoten, de schoenen waren subtiel gekozen en glansden. “Die man koopt niet bij de C&A”, dacht ik. Hij droeg ook een uit de kluiten gewassen zwarte bril. Een tikkeltje Rive Gauche. Willem, zo zou ik leren, is altijd tiré à quatre épingles. Dat is evenwel geen bestudeerde houding. Het is spontane perfectie. Een beetje zoals zijn boeken. Ook die hebben verdraaid veel weg van spontane perfectie. Al denk ik dat Willem over zijn boeken langer nadenkt dan over zijn broeken.
Ik zat naast hem te staren naar een stapeltje van mijn boeken. Het typische novembergevoel van de Vlaamse auteur maakte zich van mij meester. Af en toe keek ik bewonderend naar de piekfijn uitgedoste man naast me. Ik kende hem niet, maar las zijn naam op de romans die voor hem lagen. Toen vertelde ik hem dat hij het mooiste pseudoniem uit de Nederlandse literatuur had. Willem van Zadelhoff. Zijn ogen fonkelden, en zijn mond trok zich wat scheef. “Het is mijn echte naam”, sprak hij.
Op die ellendige novemberavond viel een stevige motregen die de dappersten van de Jan Van Rijswijcklaan veegde. Maar wij bleven staan. Boven ons hing de beschermende schaduw van Honoré Balzac. Samen met die van Harold Polis. Bien étonnés de se trouver ensemble. Toch was het zo. De tweede stelde ons aan elkaar voor, en onze gedeelde liefde voor de eerste deed de rest. En Willem, hij vertelde erop los. Eens vertrokken, krijg je er geen speld tussen. Over zijn onvergetelijke ontmoeting met Hugo Claus tussen de prei en de kolen in de Grand Bazar. Over het literaire meesterschap van zijn voorgeslacht. Zo debiteert hij om de haverklap het beroemde vers van zijn overgrootvader (“Hitler en zijn bende / Bracht honger en ellende”). Of over hoe hij op een dag notarieel vastlegde dat hij niet begraven wilde worden in Arnhem. Na zevenenzeventig boze brieven uit het verongelijkte vaderland contacteerde de goedmoedige Willem opnieuw zijn notaris om een en ander te wijzigen. Nu staat gestipuleerd dat hij na crematie vanuit een Spitfire over Arnhem verstrooid zal worden. De minzame auteur voegt er steevast fijntjes aan toe dat gezien het verleden een Spitfire beter is dan een Messerschmitt.

***

Op Zuiderzinnen liep ik Willem enkele weken geleden tegen het lijf. Hij zag er uit als altijd. Of toch niet: hij zweefde een beetje. Hij had net voor een enthousiaste menigte voorgelezen uit Vuur stelen. In zijn gezelschap vertoefde P.F. Thomése. Willem zweefde op me af, omarmde me hartelijk, en zei zoals altijd “Bart, jongen”. In zijn zondagse goedgeluimdheid wou hij me meteen voorstellen aan de heer Thomése. Even de aanzet tot een knipoog, een stuiptrekking van de kaakspieren, een priemende vinger. “Mag ik je Bart Van Loo voorstellen?” Willem strooide me een triomfantelijke blik toe. Zijn gelukzalige glimlach beloofde me een warme introductie. “Bart...” De motor sputterde. Iets bleek hem af te leiden. Er viel een stilte. Desondanks begon hij enkele seconden later zijn zin opnieuw. Willem sprak toen de gedenkwaardige woorden: “Bart kan aangename praatjes houden...” Daar bleef hij definitief steken. Zijn ogen speurden de horizon af. De heer Thomése keek nog even verwachtingsvol naar Willem, vervolgens naar mij, en liet toen zijn blik tot op de straatstenen zakken. Ik vroeg hem dan maar beleefd wat hij goed kon. De ogen van de heer Thomése flakkerden weer op, en hij antwoordde me gezwind: “Ik kan goed dansen”. Daar stonden we dan. Een praatjesmaker, een danser en Willem van Zadelhoff.
Plotseling voegde de heer Thomése de daad bij zijn woorden. Hij zakte met een elegant knikje door de knieën, maakte twee pirouettes en verdween in het niets. Toen pas werd me duidelijk waarom Willem was blijven steken in het midden van een zin. Ik zag het aan zijn neus. Die maakte kleine trekjes alsof de Nederlandse Antwerpenaar iets rook. Dat deed hij ook. Hij rook een verhaal, een anekdote, en daarvoor moest alles wijken. Dat moest eerst even mentaal genoteerd worden. Ik vroeg Willem wat hij rook. Maar dat zei ik tegen zijn rug. In zijn euforie was hij twee Leffes gaan halen en kapte die even later naar binnen alsof het glaasjes water waren. Terwijl hij de lege glazen opzij schoof, vertelde hij me dat de plot voor zijn volgende roman zonet als een weerlicht in zijn hersenpan was ingeslagen. Het langverwachte vervolg op Een stoel en Holle haven. Hij had zijn befaamde architectuurcyclus immers onderbroken voor Vuur stelen, een boek dat als de lokroep van een vrouw was, die hij niet anders kon dan beantwoorden. Net op dezelfde manier had hij het gesprek met de heer Thomése onderbroken. Want zo is Willem, zijn oeuvre wordt elk moment gecreëerd. Veel kan voor hem de aanleiding zijn voor een verhaal of een gedicht, de muze zit bij hem verscholen in kleine dingen: de glinstering van metaal, een anekdotische vondst op internet, mosselschelpen in een gracht. Hij praat graag over zijn schrijfproces, en dan hang je aan zijn lippen. Met plezier ontdekte ik in Vuur stelen enkele passages (ik denk aan de horoscoopscène en het gastoptreden van Michel Piccoli) die hij me een dik jaar geleden tijdens het fitnessen hijgend probeerde te vertellen. Zo gaat dat. Hij vertelt en polst. Ik luister en reageer. En soms provoceert hij een beetje.
Zo ging hij op het einde van die avond plechtig in napoleontische houding staan, boog zich voorover en prevelde enkele opmerkelijke woorden in mijn oor: “Ik ben er zeker van Bart, omdat ik je een beetje ken, dat je Vuur stelen een kloteboek zal vinden.” Dat was natuurlijk om te jennen. Willem houdt van een grap. Zijn grappen zijn goed als ze niet waar zijn. Deze grap is niet waar. Vuur stelen is helemaal geen kloteboek.
En dat zal ik u bewijzen.

Zeven redenen waarom u Vuur stelen moet lezen.
1. Omdat het boek een prachtige openingszin toevoegt aan de Nederlandse letteren: “Zou het anders gelopen zijn als ik toen een vezelrijk dieet gevolgd had?”
2. Omdat deze roman een originele variatie is op het eeuwenoude Prometheusthema. Promotheus stal het vuur der kennis van de goden, gaf het aan de mensen en wekte de toorn van de goden. Prometheus is onweerstaanbaar, hij kijkt niet om, hij kijkt vooruit. Net als de jonge Bob Moreno in het boek. Vuur stelen is een roman over de tomeloze amibitie waarmee roekeloze provincialen de hoofdstad betreden. Wanneer de andere held Hugo Maris wijzend naar Carré en co uitroept dat “er een dag komt dat (hij) in al die gebouwen kind aan huis is” dan is dat onmiskenbaar een echo van “en nu gaat het tussen jou en mij”, de beroemde kreet die Balzacs Eugène de Rastignac op het einde van Le Père Goriot tot Parijs schreeuwt. De auteur kent zijn klassiekers. In Vuur stelen krijgt die kreet een dubbele gelaagdheid omdat Hugo Maris zijn woorden in één adem roept tot het verzorgingstehuis waar zijn grootvader verzorgd wordt. Het onvermijdelijke verval zit bij van Zadelhoff in de verschroeiende ambitie meteen ingebouwd.
3. Omdat de auteur in deze roman niet alleen Prometheus knap tot leven roept, maar vooral omdat hij de visie van zijn tegenhanger Epimetheus in de verf zet, de man die in tegenstelling tot Prometheus achterom kijkt. Ondanks de verbijsterende ontknoping is Vuur stelen een herkenbare roman over verloren illusies en bewaarde herinneringen. Hoofdpersonage Bob Moreno keert na jaren terug naar Amsterdam. Hij leest de stad als een boek. Een gevel of een geluid is voldoende om in zijn vervlogen jeugd te duiken. De weemoedige precisie waarmee de held via topografische details het verleden reconstrueert herinnert aan de romans van Patrick Modiano. De woorden “herinnering” en “herinneren” komen welgeteld 29 keren voor in de roman. Van Zadelhoff jongleert meticuleus en ingenieus met heden, verleden en toekomst.
4. Omdat van Zadelhoff de grote Philippe-Claudel-truuk met verve uitvoert. Vanaf de eerste bladzijde hangt er een groot geheim boven dit verhaal. Links en rechts strooit de auteur subtiele aanwijzingen, maar de lezer moet wachten tot de laatste bladzijden vooraleer de sluier wordt opgelicht. U zult dit boek dan ook als een hunkerende maagd uitlezen.
5. Omdat dit boek niet alleen een aangrijpende familieroman is, maar tegelijk ook een knap beeld schetst van de jaren ’70-’80 toen het theater naar de arbeiders wou gaan om ze wakker te schudden. In Vuur stelen lees je hoe hun goedbedoelde discours uitloopt op een jammerlijke mislukking.
6. Omdat deze roman op een erg prettige manier de zogenaamd hogere en lagere cultuur in elkaar laat overlopen. Donna Summer en Ben Cramer kruisen Strindberg en Aeschylus... en ergens daartussen tref je Willem van Zadelhoff. Uitspraken van zowel de Dikke en de Dunne als Tsjechov verweeft hij moeiteloos met de woorden van Bob Moreno. Geen paniek, lieve literatuurvrienden, dit is geen postmoderne blufoefening. Van Zadelhoff trekt geen vette erudiete lijnen, neen, hij trekt fijnmazige stippellijnen, en het is aan de lezer om die al dan niet met elkaar te verbinden.
7. Omdat Van Zadelhoffs gekende sobere, bijwijlen elliptische proza hier in zijn totnogtoe meest geslaagde en uitgepuurde vorm verschijnt. Willem vijlt en schaaft tot de essentie overblijft en de suggestie regeert. Dankzij herhalingen scherpt hij bepaalde stippellijnen aan die uitgroeien tot bekoorlijke en omineuze leitmotieven. Bob Moreno studeert in het boek af als dramaturg met een scriptie over theater. Zijn bevindingen zijn een mooie samenvatting van de poëtica van Willem van Zadelhoff, op voorwaarde dat je het woord “theater” uit de scriptie vervangt door “literatuur: “Het ging over spel en werkelijkheid, over de kracht van literatuur. Over de kracht van het suggereren. Want daar lag volgens hem de kracht van literatuur. In de suggestie. Juist dan kwam je tot de kern.” Fictie, werkelijkheid, suggestie. Van Zadelhoff op een rijtje.

Beste Willem, Vuur stelen is helemaal geen kloteboek.

Literair-kritisch Vlaanderen wil ik nog een vette kluif toegooien. De gedichten “Hoe het rook”, “Het rood van de neus” en “Bijl” uit zijn mooie poëziedebuut Tijd en landen (2008) leggen duidelijk de vinger op enkele belangrijke thema’s uit Vuur stelen. Stilaan ontstaat er een van Zadelhoff-universum. Iemand moet zich daar eens in vastbijten. En ook dit verdient misschien enige aandacht: Bob Moreno heeft dezelfde geboortedatum als Willem van Zadelhoff. Wat voor Rabelais’ af te kluiven been gold, geldt ook voor van Zadelhoff: “Il faut briser l’os et sucer la substantificque moelle”. Ik kijk uit naar de recensies.

Ik kijk ook uit naar het prijzencircus. Het is godbetert de tweede keer op een paar maanden tijd dat ik samen met Marc Reugebrink gevraagd wordt een rede uit te spreken. Als Marc erbij is, klieft er onvermijdelijk een gouden uil door de lucht. Mocht juryvoorzitter Guy Mortier dit jaar alsnog één boek lezen, laat het dan asjeblief Vuur stelen van Willem van Zadelhoff zijn.


Uitgebreide versie van het eerder in DE STANDAARD der letteren van 7 november 2008 gepubliceerde artikel