30-12-2010

De PERS OVER GA NIET WEG (2)

Dirk Leyman in De Morgen:


De 'Vlaamse' Nederlander Willem van Zadelhoff besluit zijn romantrilogie Holle haven met het suspenserijke Ga niet weg. Architectuur wordt er het speelterrein van 'gevaarlijke fantasten'.


Romans waarin architectuur een prominente rol speelt? Ze zijn dun gezaaid in het Nederlandse taalgebied. Gelukkig maakt Willem van Zadelhoff (°1958) er al een paar jaar zijn specialiteit van. Zopas rondde de in Antwerpen wonende Nederlander met Ga niet weg een doortimmerde trilogie af over opkomst- en ondergang van de modernistische architectuur.

Het drieluik werd in 2003 op de rails gezet met Een stoel, een ragfijne intellectuele detective over de ontstaansgeschiedenis van de achterpootloze stoel van Bauhausarchitecten Marcel Breuer en Mart Stam én de rol van Gerrit Kats. In opvolger Holle haven (2006) stond dan weer het naoorlogse 'Nieuwe Bouwen' centraal. Laat Van Zadelhoff in sluitstuk Ga niet weg de modernistische droom uit elkaar spatten? Het heeft er alle schijn van. Maar de roman reflecteert ook over de houdgreep van het verleden en zet je langzaam maar zeker op het puntje van je stoel.

Onderwijzer Robert Kats gehoorzaamt in Ga niet weg aan zijn verlangen om een kubusvormige woning te kopen in de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam. De wijk was ooit het walhalla van het Nederlandse modernistische bouwen. Maar zijn vrouw Hester is verknocht aan de Jordaan. Toch wijkt Robert geen duimbreed van zijn plannen af. Dat volkszanger Willy Alberti het huis ooit heeft betrokken, zwengelt zijn fascinatie nog meer aan. In "dit paradijs, een oase met omgekeerde villa's" kan hij zowel zijn jeugd hervinden als een nieuwe toekomst uitbouwen.

De zonderlinge Robert leidt in zijn heldere honk een teruggetrokken, dromerig bestaan. Zonder Hester. Spoedig neemt hij een leerlinge, een timide moslimmeisje, onder zijn vleugels. Hij biedt haar een kamer aan om rustig te studeren. Het meisje wordt echter vermoord en Robert verliest bij de daad van agressie een oog én een gedeelte van zijn long. Eigenlijk eindigt daar zijn droom. De revalidatie is lang en het huis wordt terra non grata. En het besef rijst: "Alles wat ik altijd als vooruitgang heb gezien, is in werkelijkheid niet meer dan een vlucht."

Van Zadelhoff drijft mondjesmaat de suspense op. Het is zaak om bij de les te blijven, want de hints naar de onthutsende afloop stapelen zich op. Zeker als Karoline Kwatta, die we kennen uit Een stoel, weer ten tonele verschijnt. Zij heeft een studie over de familie Kats voltooid en denkt de geschiedenis van de achterpootloze stoel voorgoed ontrafeld te hebben. Ze werkt ook aan een studie van de Hollandse Wijk in het Berlijnse Potsdam van 1830.

Maar zijn al die architecturale nieuwlichters uiteindelijk geen rigide doordrammers, "gevaarlijke fantasten, die als het erop aankwam over lijken gaan"? Hoe letterlijk die bedenking van Robert te nemen valt, blijkt in de bevreemdende Berlijnse slothoofdstukken. Enkel jammer dat Van Zadelhoffs ideeënrijk proza soms zo afgemeten is dat je er slinks een bloemrijk adjectief wil aan toevoegen.

14-12-2010

DE PERS OVER GA NIET WEG

Ton Van Imschoot in Knack:

Wie houdt van helderheid? Met Ga niet weg bekroont Willem van Zadelhoff (°1958) op een briljante manier zijn ingenieuze romantrilogie over de twintigste-eeuwse droom van een maakbaar leven vol 'licht en lucht'. In Een stoel (2003) werd het vooroorlogse Bauhaus - ontwerp van de achterpootloze buisstoel verweven met de geschiedenis van de Arnhemse familie Kats. Holle haven (2006), naar een gedicht van Paul van Ostaijen, borduurde erop voort, maar nam de ontwikkeling van de naoorlogse modernistische architectuur in focus. In Ga niet weg nu is Hollandse stedenbouw het mikpunt, andermaal in een onwaarschijnlijk uitgeklaarde stijl.
Robert Kats, die ook in Een stoel de hoofdrol speelde, besluit onverhoeds een kubusvormige villa te kopen in de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam. Hester, zijn vrouw, vindt dat maar niks. Toch zet Robert door, buiten haar weten om. Hij heeft immers het gevoel zijn jeugd en zijn toekomst in dat huis terug te vinden. Bovendien blijkt de villa aan Willy Alberti te hebben toebehoord, een zanger uit de Jordaan, de volkse wijk van Roberts 'hechte familie' van moederskant. Toen was sociale mobiliteit nog mogelijk.
In dat oude idee vindt Robert een nieuw doel. Nadat hij Hester verlaten en zijn villa alleen betrokken heeft, ontfermt hij zich over een moslimmeisje waaraan hij op school geschiedenisles geeft. Net als de Pygmalion die zijn vader ooit voor zijn moeder was. Hij biedt haar een studeerkamer aan, hoopt dat ze zo kan slagen. De zaak neemt echter een onverwachtse wending wanneer Robert op school door de broer van het meisje aangevallen wordt en zij er het leven bij inschiet. Wat is er aan de hand? En waar is Hester toch gebleven?
Enter Karoline Kwatta, auteur van een standaardwerk over de familie Kats en bezig met onderzoek naar de Hollandse wijk in Potsdam. Langs haar om ontmaskert Van Zadelhoff het verlangen naar 'een paradijs van licht en lucht' dat Robert van zijn vaderen heeft geërfd als een gevaarlijke fantasie, een historische last met een duistere ontknoping. Alles wordt uiteindelijk helder, behalve het verlangen en de verbeelding zelf. Wat een verademing! Een meesterlijk einde van een beklemmende trilogie.

Mark Cloostermans in De Standaard:

Het cruciale zinnetje staat al op bladzijde 42, in een jeugdherinnering van de hoofdpersoon. Zijn vader, zo vertelt Robert Kats, beschouwde zijn moeder als een soort ruwe diamant. Hij wilde haar losmaken van haar platvloerse familie, haar te volkse wortels. En dan klinkt het, enigszins omineus: 'Mijn vader wist wat goed voor anderen was.' Daarmee legt Willem van Zadelhoff onopvallend de revolver neer die later in het boek zal afgaan.

Aan de oppervlakte vertelt Ga niet weg een eenvoudig verhaal. De onderwijzer Robert Kats wordt halsoverkop verliefd op een huis: een lichte, heldere woning, met veel glas, gelegen in een nieuwbouwwijk uit de jaren 1950. Roberts vriendin wil niet mee verhuizen, maar hij volgt zijn droom ('licht en lucht') en betrekt het huis alleen.
Het enige bezoek dat hij ontvangt, is dat van een Turkse leerlinge. Haar heeft hij een rustige studeerkamer aangeboden. Dat zijn interesse voor de leerlinge wat ver gaat, is de lezer meteen duidelijk. Halverwege de roman is het meisje opeens dood en ligt Robert in het ziekenhuis. Wat er precies is gebeurd, vertelt Robert niet. Wel deelt hij met ons zijn gevoel voor ironie: de man die licht en lucht zocht, eindigt met nog maar één oog en anderhalve long.
Een origineel verhaal is dit niet. Jan Siebelink, bijvoorbeeld, beschreef in Suezkade (2008) ook al de ontsporende relatie tussen een wereldvreemde onderwijzer en een allochtone leerlinge. Maar door wissels in het vertelperspectief en door de lezer slechts mondjesmaat informatie te voeren, geeft Willem van Zadelhoff nieuw leven aan deze plot.
Bovendien is Ga niet weg meer dan zomaar een verhaal over een zonderling die wat te sterk overtuigd is van zijn gelijk.

In 2003 stapte Willem van Zadelhoff de literatuur in met Een stoel. De in Antwerpen wonende Nederlander trok de aandacht met glashelder, verraderlijk luchtig proza én door het onderwerp van zijn debuut: de achterpootloze buisstoel. Of anders gezegd: de geschiedenis van een droom die verschillende generaties overspant.
Een stoel bleek achteraf de start van een trilogie. In deel 2, Holle haven, verruimde Van Zadelhoff de focus: de stoel werd een pars pro toto voor de modernistische architectuur en met name het Nieuwe Bouwen. Het Nieuwe Bouwen, zo staat te lezen op Wikipedia, is 'een internationale verzamelnaam voor verschillende bouwstijlen en radicale stedenbouwkundige vernieuwingen uit de periode 1915 tot circa 1960'. Van Zadelhoff definieert de stroming zelf als een zoektocht naar licht en lucht. Maar in Holle haven plaatste hij al kanttekeningen: veel modernistische dromen konden maar verwezenlijkt worden dankzij de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog. In het pas verschenen sluitstuk van de trilogie, Ga niet weg, verandert de droom in een nachtmerrie.
Bij monde van Robert Kat komt Van Zadelhoff tot een pijnlijke conclusie: de architecten van het Nieuwe Bouwen waren geen geniale dromers, maar gevaarlijke fantasten, die geen rekening hielden met andermans wensen en genadeloos het verleden afbraken om hun visie op de toekomst vorm te geven. Net als Roberts vader (en hijzelf) wisten ze wat goed was voor anderen.

Ga niet weg heeft trekken van een ideeënroman, met personages die staan voor verschillende visies op de omgang met het verleden en het ontwerpen van de toekomst. Zo loopt er ook nog een broer van Robert rond in het verhaal, die hardnekkig de fouten uit het verleden tracht recht te zetten. Robert daarentegen is juist op de toekomst gericht: hij is een voorstander van radicale veranderingen. Maar ook zijn handelen wordt misschien beïnvloed door jeugdherinneringen, nostalgie, de wens om te recupereren wat verloren ging. 'De geschiedenis herschrijven is leuk, zolang je je tot fictie beperkt', waarschuwt hij.
Ook dit is een thema in Ga niet weg: het schrijven van geschiedenis en hoe vervorming en achteraf-interpretatie daarbij niet te vermijden vallen. Deze gedachtelijn heeft Van Zadelhoff toegewezen aan een kennis van Robert, de historica Karoline Kwatta. Zij werkt aan een studie over de Hollandse wijk van Potsdam, gebouwd in de jaren 1830. In de ontwerper daarvan, Jan Bouman, ziet Kwatta een voorloper van het Nieuwe Bouwen: 'Bouman trok de zaken recht. Hij baseerde zich [...] op de menselijke maat.' Toch wordt Kwatta geplaagd door twijfel: was Bouman echt briljant, of slechts een simpele meubelmaker met gevoel voor verhoudingen? Is Karoline Kwatta de geschiedenis aan het vervormen vanuit haar bewondering voor het Nieuwe Bouwen?
Zoals u merkt: deze beknopte roman is eigenlijk een hele boterham, maar Van Zadelhoffs handelsmerk is de lichtvoetige manier waarop hij academische dilemma's tot leven brengt. Ook al heeft Willem van Zadelhoff niet de Belgische nationaliteit, we gaan hem gewoon manu militari inlijven bij de Vlaamse literatuur, want hij is een te waardevolle stem.

08-12-2010

'TUF' VAN VUUREN (1946-2010)















Tuf is dood, las ik in de krant. Ik heb nooit een woord met hem gewisseld maar ik wist wie hij was. Ik kende zijn gezicht. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig. We woonden in dezelfde stad en bezochten dezelfde café’s. Hij reed in een zilverkleurige Alfa Romeo. Dat herinner ik me nog. Het gerucht ging dat hij geen huis had, alleen die zilverkleurige Alfa. Als hij geen vriendinnetje had, sliep hij gewoon in z’n auto, zeiden ze. En hij deed iets met fotografie. Dat laatste maakte toen niet zo veel indruk op mij; bijna iedereen in die tijd deed iets met fotografie. Ook ikzelf overwoog toen regelmatig iets met fotografie te doen.

Dat Tuf in werkelijkheid Steven Jan van Vuuren heette, weet ik pas sinds afgelopen vrijdag. Ik las het in zijn overlijdensadvertentie in de Volkskrant.
Eind jaren zeventig begon van Vuuren met een kleine Rollei D 35 in Arnhem mensen te fotograferen. Portretten. Op terrassen, in de kroeg, op feestjes en gewoon op straat. In de periode 1979 – 2006 maakte hij duizenden foto’s. Al die foto’s tezamen vormden de zogenaamde fotomuur. Gewoonlijk hing die bij hem thuis in de woonkamer. Hij was ook een paar keer te zien op exposities in Arnhem.

Uit het herdenkingsartikel op de website van Sint Marten, de wijk waar hij jarenlang woonde, maak ik op dat Van Vuuren zelf het tijdstip van zijn dood gekozen heeft. Een week eerder was zijn huis op de hoek van de Van Hasseltstraat en de Van Spaenstraat afgebrand. Daarbij gingen al zijn bezittingen in vlammen op. Ook zijn fameuze fotomuur. Dat moet hem gebroken hebben. “Intens moe” stond er boven zijn overlijdensadvertentie. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Hoewel ik Tuf nauwelijks gekend heb, stemt zijn dood me weemoedig. Onwillekeurig moet ik denken aan dat verhaal uit het begin van de jaren tachtig over die zilverkleurige Alfa, zijn enige bezit.

Eén troost rest: zijn fotomuur staat sinds enige tijd op internet. Uren heb ik op de site rondgedwaald. Foto na foto bekeken. Al die gezichten. Velen herkende ik. Van sommige wist ik dat ze dood waren, van anderen niet. Ook mezelf kwam ik tegen. Wat een naïeve hoop sprak uit die foto op pasfotoformaat. Al deze foto’s vertelden een prachtig en weemoedig stemmend verhaal van een provinciestad in de jaren tachtig en negentig. Ik verruilde Arnhem al begin jaren tachtig voor Amsterdam maar toch vertelt deze fotomuur ook mijn verhaal.

Afgelopen maandag hebben ze Tuf in kleine kring begraven. Wat rest is zijn fotomuur. Een nalatenschap die er wezen mag. Voor Tuf was fotograferen geen bevlieging. Het was zijn levenswerk. Hopelijk komt er snel iemand op het idee hier een boek van te maken.

Surf naar www.fototuf.nl om de fotomuur te bekijken.