02-05-2011

"Ohne einen Glaspalast ist das leben eine Last"


In zijn boek Europese architectuur vanaf 1890 probeert Hans Ibelings in het hoofdstuk dat het interbellum behandelt het vooroorlogse modernisme in een juister perspectief te plaatsen. Hij betoogt dat de architectuur die tot de moderne beweging gerekend wordt onevenredig veel aandacht heeft gekregen. En dat terwijl slechts een klein aantal architecten en een iets groter aantal opdrachtgevers zich er mee bezig hielden. Natuurlijk, er was ook andere architectuur. Het rijke illustratiemateriaal in dit boek bewijst dat er heel veel andere architectuur was. Ibelings verklaart dat door er op te wijzen dat Europa na de Eerste Wereldoorlog op drift was. De rijke verscheidenheid aan architectuur die daaruit voortkwam, vat hij op als de weerspiegeling van de zoektocht naar uitdrukkingsvormen voor een nieuwe wereld.
Weinig disciplines spiegelen zo goed de tijdsgeest als architectuur. Dat is tijdens het interbellum niet anders. Is de onevenredig grote aandacht voor de architectuur van de moderne beweging wellicht het gevolg van dat zij voor meer stond dan een nieuwe architectuur alleen. ‘Het ging ook om een nieuwe maatschappij, of zelfs een nieuwe wereld.’ Iedereen die mijn trilogie Holle haven heeft gelezen weet waarover we het dan hebben. Men dacht werkelijk dat architectuur van mensen betere mensen kon maken.
Tijdens het lezen van Ibelings opvattingen over het modernisme vielen me plotseling de overeenkomsten op tussen de moderne beweging en de romantische beweging die zo’n honderd jaar eerder van zich deed spreken. In zijn studie The mind of the European Romantics uit 1966 wijdt H.G. Schenk een hoofdstuk aan ‘de vooruitgang als nieuwe religie’. Daar lezen we dat Victor Hugo zichzelf de rol van goddelijk geïnspireerd bemiddelaar tussen mensheid en de bovennatuurlijke godheid had toebedeeld. Hij zag zichzelf op eenzelfde hoogte als Zarathustra, Mozes, Johannes de Doper of zelfs Christus. En merkt Schenk op: ‘Wat nog verwonderlijker is, de Messias-rol die de schrijver zichzelf toewees, bleek in overeenstemming te brengen met de zo vurig door hem verdedigde Romantische legende van het volk.’
Maar Hugo begreep ook dat je alleen in eenzaamheid voor de massa kon werken. Hij was tenslotte een kunstenaar. En hij had een taak: ‘Kunst omwille van de kunst mag dan mooi zijn, maar kunst ter wille van de vooruitgang is het hoogste.’
De vooruitgang als religie. Alle oude zekerheden zijn na de Eerste Wereldoorlog zo goed als verdwenen. Sommige klampen zich wanhopig vast aan de laatste resten van de failliete vooroorlogse maatschappij. Anderen begrijpen dat we verder moeten. Hoe triest en treurig het er in Europa ook voorstaat, aan de einder glooit licht. En terwijl architectuur altijd al een spiegel van de tijdsgeest was, wilden de architecten van de moderne beweging het eens een keertje omdraaien. Vanaf nu zou de maatschappij de heilige opdracht van de architect spiegelen. De Architect als verlosser die de mensheid licht en lucht zou brengen. Dat waren sleutelbegrippen, net als de menselijke maat. En als je de woorden maar vaak genoeg herhaald krijgen ze vanzelf een symbolische, religieuze lading. Men wist wat goed voor de ander was. Voor de mensen die tot dan toe in het bedompte donker geprobeerd hadden te overleven. Geen zwaarte meer. Alles moest transparant. Een huis was geen plek om je in terug te trekken, nee, het was een verlengstuk van de wereld. Beton, glas en staal bepaalden onze omgeving en gaven ons alvast een blik op de ongetwijfeld stralende toekomst.
In Duitsland droomde de dichter Paul Scheerbart al tientallen jaren van een wereld van glas en schreef:

Ohne einen Glaspalast ist das leben eine Last.

Dit aforistische gedicht werd samen met andere aangebracht op het glazen paviljoen dat de architect Bruno Taut ontwierp voor de Werkbund tentoonstelling in 1914. Toen moest de Eerste Wereldoorlog nog in alle hevigheid losbreken.

Deze overdenking werd geschreven naar aanleiding van het verschijnen van Europese architectuur vanaf 1890 van Hans Ibelings. Uitgeverij SUN, Amsterdam, 2011. ISBN 9789085068808. € 34,50. Van het boek is ook een Engelstalige editie verschenen.

Geen opmerkingen: